- Geschreven door: Peter Eulderink


Een oud gebruik in Twente is het blazen op de midwinterhoorn. Dat de klanken van de midwinterhoorn een beetje triest klinken is gezien de oorsprong van het blaasritueel niet zo verwonderlijk. Het geschiedenisverhaal van de hoorn wil dat het instrument lang geleden, in heidense tijden, gebruikt werd om boze geesten te verjagen. De lange nachten, huilende decemberwinden en dichte nevelpakken maakten het bestaan van deze geesten meer dan aannemelijk. Tot de beruchtsten onder hen behoorden de witte wieven en Derk met de Beer: verschijningen die je maar beter op een afstand kon houden. Om deze geesten van de duisternis te verjagen, werden brandende takken in de lucht gegooid, knallende geluiden gemaakt (de voorlopers van het vuurwerk) en klokken geluid. Dit klokken luiden werd het Sint-Thomas luiden genoemd en dan nam plaats tussen de kortste dag van het jaar en oud en nieuw. Ook het blazen op de midwinterhoorn behoorde tot deze rituelen. Na de komst van het Christendom bleef de roep van de hoorn als gebruik bestaan. Er werd echter een andere inhoud aan gegeven: de aankondiging van de geboorte van het Christuskind. Het is waarschijnlijk dat deze traditie begonnen is met een laat-middeleeuwse kerstspelen waarin het Twentse (herder-) volk een actieve rol had. Hoe de traditie van het blazen op hoorns tot deze tijd standgehouden heeft is onbekend. In de 17e en 18e eeuw werd het instrument in een omvangrijke regio bespeeld. Van Markelo tot Cloppenburg en van Hümmeling tot Bocholt. Na 1800 schrompelde het gebruik ineen en leefde vooral in Twente verder. In de 18e eeuw is het midwinterhoornblazen een voornamelijk rooms-katholiek gebruik. Bovendien had het blazen tijdens de zonnewende, ofwel het joelfeest, de bedoeling het licht terug te winnen. Daarom werd boven waterputten geblazen: water was een symbool van vruchtbaarheid en het blazen gaf uiting aan de wens dat het land, de dieren en de mens ook de komende lente weer vruchtbaar zouden zijn. De waterput diende bovendien als klankkast voor het hoorngeschal, dat zo op kilometers afstand te horen was. Vandaag de dag wordt er geblazen van de eerste zondag van de advent, het feest van St.Andries, tot aan Driekoningen. Buiten die periode blazen is een doodzonde. Over de geschiedenis van het midwinterhoornblazen bestaan overigens uiteenlopende, elkaar soms hevig bestrijdende opvattingen. Zo meent men dat het met de symbolische betekenis van het blazen boven de put wel meevalt. Vroeger, toen de mensen nog geen lijm hadden, werden de twee helften van de hoorn met riet aan elkaar gebonden. De naad tussen de helften werd gevuld met stoelenmatterbies waarna de hoorn in de waterput werd gehangen.
Na enkele dagen was het hout verzadigd en was de midwinterhoorn dicht. Die techniek levert de zogeheten natte hoorn op. Zo'n hoorn was door al dat water natuurlijk nogal zwaar, dus lieten de blazers het uiteinde op de rand van de put rusten. De hoorn is tussen 1m en 1,80m lang en is gemaakt van twee halfronde, enigszins gebogen stukken hout. Men onderscheidt twee soorten hoorns n.l. de droge en de natte. De droge wordt op elkaar gelijmd, en de natte met biezen bij elkaar gehouden en afgedicht. De natte hoorn werd vroeger tegen het begin van het blaasseizoen in de waterput gehangen om dicht te trekken. Aan de dunne kant van de hoorn zit in de opening een houten mondstuk "de hap" deze is aan de voorkant enigszins schuin is afgesneden. Voor de hoorn wordt meestal een stammetje van berk of els gebruikt en voor de "hap" vlier vanwege de zachte kern. Deze stammetjes worden vooral aan der waterkant gezocht vanwege de natuurlijke kromming. Doordat de natte hoorn in de put hing en zwaar was van het water, werd de putrand gebruikt als steunpunt tijdens het blazen, die put is dus niet nodig voor de klank.